20181 |
barensweeën |
pozen:
poeëze (L320a Ell)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
informant: na oorlog 40-45
bret (L320a Ell)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
weegt 1 tot 10
beskuul (L320a Ell)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19313 |
bazige vrouw |
bemoeidig wijf:
bemeujdig wief (L320a Ell)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (L320a Ell)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hemel (L320a Ell)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19550 |
beddenwarmer |
bedkruik:
(bedkruik)
bedkroek (L320a Ell)
|
kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
schampen:
sjampe (L320a Ell)
|
iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
baidelieër (L320a Ell)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
schooierse:
sjoeëjerse (L320a Ell)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|