17692 |
kwijl |
zever:
zeiver (L320a Ell)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21833 |
kwinkslag |
slag:
(môp).
slaag (L320a Ell)
|
een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
eigen spellingsysteem
kwispele (L320a Ell)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21668 |
kwitantie |
kwitantie:
kwitansie (L320a Ell)
|
kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23580 |
kyrie eleison |
kyrie:
kierieje (L320a Ell)
|
Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24925 |
laag grond |
bank:
bank (L320a Ell)
|
laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L320a Ell)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (L320a Ell)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33649 |
laagliggende akker |
ven:
ven (L320a Ell),
zonk:
zøŋk (L320a Ell)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
zonk:
zøŋk (L320a Ell)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|