e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lek los: lǫs (Ell) Niet waterdicht, gezegd van een vat, ton of kuip. [N E, 52] II-12
lekkerbek snuikerd: snuikert (Ell) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lelietje-van-dalen lelietje-van-dalen: lelietje van daale (Ell) lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)] III-4-3
lelletjes aan de hals lellen: lɛlǝ (Ell) De beide pluizige uitwassen aan de onderzijde van de hals bij sommige geiten. [N 77, 88] I-12
lemmer lemmer: lemmer (Ell) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: linje (Ell) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: gezwank (Ell), zwak: zwaak (Ell) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lintje (Ell) lente [DC 39 (1965)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel gluiperik: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  gloeperik ? (Ell) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: lepel (Ell, ... ) lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1