34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
toeten:
tūtǝ (L320a Ell)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
34137 |
loeien van de koe van pijn |
zumpen:
zømpǝ (L320a Ell)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
bekriem:
bɛkrēm (L320a Ell)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
loorre (L320a Ell)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (L320a Ell)
|
Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
processielof:
persessielof (L320a Ell)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17688 |
long |
long:
lônge (L320a Ell)
|
long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
34264 |
longen |
longen:
loŋǝ (L320a Ell)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|
25289 |
lood, maat van 10 gram |
lood:
loeëd (L320a Ell)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33679 |
loodzand |
loodlaag:
luǝtlǭx (L320a Ell)
|
De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17]
I-8
|