24846 |
loof |
blader:
eigen fon. aanduidingen
blajer (L320a Ell)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladen:
blāi̯ǝ (L320a Ell)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
21686 |
loon |
loon:
loeën (L320a Ell)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
loops:
luips (L320a Ell),
løͅi̯ps (L320a Ell),
lopig:
luipig (L320a Ell)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
eigen fon. aanduidingen
loot (L320a Ell)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (L320a Ell)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
waqǝlǝ (L320a Ell)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
19500 |
loper |
loper:
lø̜jpǝr (L320a Ell)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
24674 |
lork |
lork:
eigen fon. aanduidingen
lôrk (L320a Ell)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
kraag:
kraag (L320a Ell)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|