23665 |
bidstond |
bede-uur:
baejoor (L320a Ell)
|
Een aanbiddingsuur of bidstonde, aan elk van de wijken of groeperingen van de parochie toegewezen gedurende deze aanbiddingsdagen [bidstond, bèèjstónd, be------nsjtónd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23980 |
biecht |
biecht:
beecht (L320a Ell)
|
De biecht [biech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23982 |
biecht horen |
biecht horen:
beecht huuëre (L320a Ell)
|
Biecht horen door de priester. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23986 |
biechteling |
biechteling:
beechteling (L320a Ell)
|
De biechteling, de gelovige die gaat biechten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
zich biechten (gaan):
zich gaon beechte (L320a Ell)
|
Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
beechtstool (L320a Ell)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23984 |
biechttijd |
biechtuur:
beechtoor (L320a Ell)
|
Biechttijd(en), gelegenheid tot biechten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23985 |
biechtvader |
biechtvader:
beechtvader (L320a Ell)
|
De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33251 |
bietenkopper |
krotenkopper:
krōtǝkø̜pǝr (L320a Ell)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
krotenloof:
krǫtǝlǫu̯f (L320a Ell)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|