22663 |
stemvork |
stemvork:
stumvork (L320a Ell)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
scheidmuur:
sjeidmoor (L320a Ell)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
29923 |
stenendrager |
stenendrager:
stęjndrēgǝr (L320a Ell)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
30005 |
sterke mortel |
waterdichte spijs:
wātǝrdextǝ [spijs] (L320a Ell)
|
Mortel voor waterdicht pleisterwerk, bijvoorbeeld voor kelders. Volgens de invuller uit Q 180 werd bij de bereiding ervan Rijnzand gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38b]
II-9
|
30001 |
sterke trasmortel |
tras:
tras (L320a Ell)
|
Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b]
II-9
|
20323 |
sterven |
afpeigeren:
pejoratief
aafpeigere (L320a Ell),
de pijp uitgaan:
pejoratief
de pieep oetgaon (L320a Ell),
doodgaan:
doeëd gaon (L320a Ell, ...
L320a Ell),
kapotgaan:
kǝpot˲gǭn (L320a Ell),
eigen spellingsysteem
kepotgaon (L320a Ell),
sterven:
sterve (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kepot gaon (L320a Ell)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24059 |
stervensgebed |
stervensgebed:
stervesgebèd (L320a Ell)
|
Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29981 |
steunklos |
klos:
klos (L320a Ell)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
machtig:
mechtig (L320a Ell)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|