18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
slôffe (L320a Ell)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
stokvès (L320a Ell)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18683 |
stola |
stool (<lat.):
stool (L320a Ell)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kieësstölp (L320a Ell)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23446 |
stolp over een heiligenbeeld |
stolp:
støͅlp (L320a Ell)
|
Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22536 |
stompe eind van een ei |
vot:
vot (L320a Ell)
|
Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18843 |
stomverbaasd |
paf:
ich stông der paf van (L320a Ell)
|
zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
zuurvlees:
zoorvleis (L320a Ell)
|
Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovenmuil:
[oven]mūl (L320a Ell)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
ketelhuis:
kētǝlhūs (L320a Ell),
stookhoek:
stōkhōk (L320a Ell)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|