30494 |
dekmes |
dekkersmes:
dękǝrsmɛts (L320a Ell)
|
Groot mes waarmee men de banden van de schoven lossnijdt. [N F, 15]
II-9
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
dêksel (L320a Ell)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
30485 |
dekwissen |
witsen:
wetsǝ (L320a Ell)
|
Taaie twijgjes waarmee de garden aan de panlatten of deklatten van het huis worden vastgebonden. [N F, 6; monogr.]
II-9
|
24526 |
den |
den:
eigen fon. aanduidingen
den (L320a Ell)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L320a Ell)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
eigen fon. aanduidingen meerv. knup
denneknôp (L320a Ell)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24738 |
dennentakje met een pluim |
poes:
eigen fon. aanduidingen langgerekte oe
poeës (L320a Ell)
|
Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
pielwortel:
pielwortel (L320a Ell),
stronk:
eigen fon. aanduidingenst
strônk (L320a Ell)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
32957 |
derde hooioogst |
derde snede:
dęrdjǝ snēi̯ (L320a Ell)
|
Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d]
I-3
|
20597 |
desemen |
zuurdesemen:
zoordeiseme (L320a Ell)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|