e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L363p plaats=Ellikom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pommelee, appelschimmel pommelee: pomǝ`lē (Ellikom) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9
pompoen pronkappel: mooi geblonken appel, waarmee men "brònke" kon.  brònkappel (Ellikom) pronkappel I-7
pook pook: o.m. om het vuur op te rakelen  puuk (Ellikom), rakelijzer: roakeli-jzer (Ellikom, ... ), stoofijzer: stoafi-jzer (Ellikom) pook III-2-1
poort poort: pǫrt (Ellikom) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
poot poot: pūǝt (Ellikom), pűǝt (Ellikom  [(mv piǝt)]  ) Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b] I-11, I-9
portemonnee, beurs portemonnee (<fr.): ene leere portemennee (Ellikom) Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)] III-3-1
postelein postelein: poͅstəleͅi.n (Ellikom) [Goossens 1b (1960)] I-7
poten kruikarpoten: krui̯kǝrpiǝt (Ellikom), planten: pla.ntǝ (Ellikom) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
potkachel duiveltje: Det di-jvelke hitst wi-j terdi-jvel  di-jvelke (Ellikom), potstoof: potstoaf (Ellikom), potstoofje: verkleinwoordje van potstoaf  potstèèfke (Ellikom) een rond, gegoten kacheltje waarop men o.m. een waterketel of een pan(netje) kan zetten || een ronde, gegoten kachel waarop men o.m. een waterketel of een pan(netje) kan zetten || potkacheltje III-2-1
potstal potstal: pǫt[stal] (Ellikom) Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.] I-6