e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L363p plaats=Ellikom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smid smid: smīǝ.t (Ellikom) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
smidse smis(se): smes (Ellikom) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
snede van het blad van de zeis waat: wā.t (Ellikom) De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.] I-3
sneeuwen sneeuwen: snījən (Ellikom, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneltrein expres (<fr.): ene expres (Ellikom) Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1
snijbonen wollewantjes: wollewantsjes (Ellikom) pronkbonen I-7
snoep spek: spek (Ellikom) enigszins sponsachtig en op doorregen spek gelijkend snoepgoed III-2-3
snoeper leknaas: leknaas (Ellikom), leknut: leknût (Ellikom) snoeper III-2-3
snoepgoed slok: Ze kochte zich ein grute tût slòk  slòk (Ellikom) snoep III-2-3
snoepje babbeltje: Oppe merret kocht ze zich e ti-jt-sje babbelsjes  babbelsje (Ellikom), muilentrekker: Mûletrèkkers zeen waal ins hartelik en uich zeen ze good tiêge kalkaanslag op èè gebeet  mûletrèkker (Ellikom) meestal bolvormig suikeren of zuur snoepje || soort zure snoepjes III-2-3