27252 |
smid |
smid:
smīǝ.t (L363p Ellikom)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smes (L363p Ellikom)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
waat:
wā.t (L363p Ellikom)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snījən (L363p Ellikom, ...
L363p Ellikom)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
ene expres (L363p Ellikom)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
wollewantjes:
wollewantsjes (L363p Ellikom)
|
pronkbonen
I-7
|
20798 |
snoep |
spek:
spek (L363p Ellikom)
|
enigszins sponsachtig en op doorregen spek gelijkend snoepgoed
III-2-3
|
20887 |
snoeper |
leknaas:
leknaas (L363p Ellikom),
leknut:
leknût (L363p Ellikom)
|
snoeper
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
Ze kochte zich ein grute tût slòk
slòk (L363p Ellikom)
|
snoep
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
Oppe merret kocht ze zich e ti-jt-sje babbelsjes
babbelsje (L363p Ellikom),
muilentrekker:
Mûletrèkkers zeen waal ins hartelik en uich zeen ze good tiêge kalkaanslag op èè gebeet
mûletrèkker (L363p Ellikom)
|
meestal bolvormig suikeren of zuur snoepje || soort zure snoepjes
III-2-3
|