20630 |
spek |
spek:
spek (L363p Ellikom),
spɛk (L363p Ellikom, ...
L363p Ellikom)
|
spek [Goossens 1b (1960)] || varkensvlees
III-2-3
|
20165 |
spenen |
spenen:
spīǝnǝ (L363p Ellikom)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
33513 |
sperziebonen |
sokkerboontjes:
sòkkerbiênkes (L363p Ellikom)
|
prinsesseboontjes
I-7
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (L363p Ellikom)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
Es eme(s) te lang viêr de spiegel steit te ki-jke, dan steit den di-jvel achter hèèm(of hèèr)
spegel (L363p Ellikom)
|
spiegel
III-2-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (L363p Ellikom
[(meervoud: nāgǝls of nē̜gǝl)]
)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nāgǝlǝ (L363p Ellikom),
nīǝgǝlǝ (L363p Ellikom
[(vero)]
)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenə (L363p Ellikom)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
spits:
spets (L363p Ellikom)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
19806 |
spons |
sponsje:
Köntsj ge Finske? Dèè wist zee kònsje möt e spinske Oppe twalöttoafel laag èè roos spinske
spinske (L363p Ellikom)
|
sponsje
III-2-1
|