19230 |
drukte maken |
beschaar maken:
mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make
besjaar make (L363p Ellikom)
|
drukte maken
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
ambras:
Fr. embras Mote ze doa nûw zuvèèl ambras viêr make
ambras (L363p Ellikom),
beschaar:
besjaar (L363p Ellikom),
geturbel:
Waas mich det èè getörbel iêr vèè alles trègkgevònnen hauwe
getörbel (L363p Ellikom),
laweit:
Moot hèè nûw iêver zuu ein bagatel zuvèèl lewejt make
lewejt (L363p Ellikom)
|
drukte || drukte, gedoe, met de nevengedachte aan moeilijkheden
III-1-4
|
19275 |
druktemaker |
ambrasmaker:
En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good
ambrasmèker (L363p Ellikom),
beschaarmaker:
is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)
besjaarmaker (L363p Ellikom),
kaskenademaker:
kiskenademèker (L363p Ellikom),
laweitmaker:
lewejtmèker (L363p Ellikom),
laweitzak:
lewejtzak (L363p Ellikom),
schreeuwer:
sjriêver(d) (L363p Ellikom),
schreeuwerd:
sjriêver(d) (L363p Ellikom)
|
drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt
III-1-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
duf (L363p Ellikom),
Pl. [dui.ve]
duif (L363p Ellikom)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
duf (L363p Ellikom),
dûf (L363p Ellikom)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
dui.vəkūii (L363p Ellikom),
dűvǝkű̄i̯ (L363p Ellikom),
kooi:
kǫu̯i̯ (L363p Ellikom),
spijker:
spikǝr (L363p Ellikom)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenspijker:
dui.vəspi.kər (L363p Ellikom),
dűvǝspi.kǝr (L363p Ellikom),
zitplank:
zitplank (L363p Ellikom)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
20045 |
duizendschoon |
jonkertje:
jinkerke (L363p Ellikom)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
21418 |
duur |
duur:
dēr (L363p Ellikom)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND m]
III-3-1
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
latten:
latǝ (L363p Ellikom),
scheien:
šę.i̯ǝ (L363p Ellikom)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|