22436 |
gebruik |
manier van doen:
meneer van doon (L363p Ellikom)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
rappeleren:
Fr. se rappeler
rappelère (L363p Ellikom),
Fr. se rappeler Ich rappelèèr dich eraan deste good op ti-jd moos kòmme
rappelère (L363p Ellikom)
|
doen herinneren || zich herinneren
III-1-4
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
hè is gedeenstig (L363p Ellikom)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19046 |
geduld |
geduld:
heb toch wat gedild (L363p Ellikom),
patintie:
Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk
pasjentsie (L363p Ellikom)
|
geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (L363p Ellikom),
van goede aard:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
e weeht van gooien aart (L363p Ellikom),
ene jonge van gooien aart (L363p Ellikom)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gèle sjri-jver (L363p Ellikom)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gèel veref (L363p Ellikom)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
32746 |
geerakker |
kortvoor:
kǫrt˲vǭr (L363p Ellikom)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
18832 |
geestig |
geestig:
Dri-jk is eine geistige vertöller, mè neet ederein kan geistig vertölle
geistig (L363p Ellikom)
|
geestig, vrolijk
III-1-4
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gīəhoͅŋər (L363p Ellikom)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|