19267 |
onnozel persoon |
halve:
och, loat hem maar gewère: ¯t is toch mè einen ermen halfe Woord verwand aan halfer (huurboer), (h) alfe: onwijze
halfe (L363p Ellikom),
heiknijper:
fig.
heikni-jper (L363p Ellikom),
onnozele hals:
verwant met halfe
ònniêzelen hals (L363p Ellikom),
sukkel:
Oppe sigkel zeen: op de dool zijn, of blijvende tegenslag hebben Aan het sigkele zeen: inzake gezondheid
sigkel (L363p Ellikom),
sukkelkont:
Samenst.
sigkelkònt (L363p Ellikom),
zebedeus:
sebedeijes (L363p Ellikom),
sibbedeijes (L363p Ellikom),
zubbedeijes (L363p Ellikom),
zebedeusje:
syn. flepke, hauve gare
sibbedeike (L363p Ellikom)
|
een overdreven bedeesd, vaak scrupuleus wezen || halfgare sukkel, licht debiel persoon || heikneuter (heidebewoner, of domme pummel) || onnozele hals || sukkel
III-1-4
|
20922 |
onrijp |
rauw:
ruîw (L363p Ellikom)
|
onrijp
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
Det gòng (of ging) er in wi-j pèperkook: dat smaakt blijkbaar uitstekend
pèperkook (L363p Ellikom)
|
peperkoek
III-2-3
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwɛ̄n (L363p Ellikom)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
ein dòndersjoor (L363p Ellikom),
hemelschoer:
ein hemelsjoor (L363p Ellikom),
onweersbijs:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
ein ònwèèrsbi-js (L363p Ellikom)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
20557 |
ooft |
bakkemuizen:
De benamig komt van gebakken muizen(de in het bakhuis) gedroogde peren leken op de muizen die in de stallen rondliepen
bakkemûze (L363p Ellikom)
|
Gedroogde peer waarvan (met meerdere exemplaren) moes gemaakt wordt waarmee taarten gevuld worden
III-2-3
|
20736 |
ooftvlaai |
bakkemuizenvlaai:
Als ze destijds in de houtoven brood gebakken hadden, droogden ze de peren op de nog warme ovenvloer. Daarvan bakten ze met kermis "vlaai"; een delicatesse met ietwat wilde smaak die refereerde aan het ooft van weleer
bakkemûzevlaai (L363p Ellikom),
taartenpomvlaai:
Verkl. èè terptepimke
tertepòmvlaai (L363p Ellikom)
|
gedroogde peren voor het bakken van een vlaai || taart van geconfijte appelschijfjes
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
ő̜u̯x (L363p Ellikom)
|
Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b]
I-9
|
33935 |
oogkleppen |
lonklappen:
lo.ŋklɛp (L363p Ellikom)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
33076 |
oogst binnenhalen |
indoen:
e.ndō.n (L363p Ellikom),
invaren:
e.nvā.rǝ (L363p Ellikom)
|
Als de schoven lang genoeg gedroogd hebben op het veld wordt het graan binnengehaald. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het vervoeren van de graanoogst van het veld naar de schuur bijeen. Dit gebeurde met dezelfde hoogkar en met hetzelfde gereedschap (gaffel) als bij de hooioogst; zie aflevering I.3, paragraaf 5, voor dit lemma met name ''hooi binnenhalen'' (5.3.1). Vaak ging het binnenhalen van de laatste kar met enige feestelijkheden gepaard. In L 286, 312 en 314 wordt aangetekend dat er dan rijstepap werd gegeten; in Q 117a dat men met deze laatste wagen een omweg maakte langs enkele café''s. In Q 19 wordt het oogstfeest martelgaus genoemd (in Q 32 wordt met ''martǝlgǭs'' de laatste te dorsen schoof aangeduid). In Q 34 wordt er op de laatste kar een meiboom meegevoerd; de laatste kar binnenhalen heet er dan ook: de mei invaren en deze uitdrukking kent men ook in Q 198b. Het kabaal dat gemaakt wordt bij het binnenhalen van de laatste kar noemt men in Q 211: ''juxǝlǝ'' (iteratief van ''juichen''), terwijl in dezelfde plaats wordt opgegeven dat één van de knechts bij die gelegenheid eerbetoon bracht ''(hǭfǝšǝ)'' aan de boerin, door haar de schoenen te poetsen (dǝ šǫ] re] māxǝ). Er konden twee kaarten van het materiaal getekend worden: één met ''halen'' als kernwoord (kaart 51), waarbij men het gezichtspunt van de boerderij inneemt en één met ''varen'' als kernwoord (kaart 52), waarbij men de handeling vanuit het gezichtspunt van het veld beziet.' [N 15, 39; JG 1a, 1b; A 16, 4d; A 23, 16.2; Lu 1, 16.2; monogr.]
I-4
|