17967 |
(met) het hoofd stoten |
stoten:
kop schtwoite (Q017p Elsloo)
|
stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
flinke benen:
flinke bein (Q017p Elsloo)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (Q017p Elsloo)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
29772 |
aangooien |
stenen prikken:
stęjn prekǝ (Q017p Elsloo)
|
Elkaar de stenen toewerpen. [monogr.]
II-8
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
fommelen:
foemele (Q017p Elsloo)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33159 |
aardappel |
aardappel:
`ērapǝl (Q017p Elsloo)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
33211 |
aardappelriek, algemeen |
aardappel(en)riek:
ɛrapǝlǝrēk (Q017p Elsloo)
|
Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
erbel:
irbəl (Q017p Elsloo)
|
[DC GV (1935) M]
I-7
|
17572 |
achterhoofd |
achter op de kop:
achter op m`ne kop (Q017p Elsloo)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17650 |
achterwerk |
kont:
kônt (Q017p Elsloo),
vot:
vot (Q017p Elsloo)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|