e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleischop, kleihak leemhak: lęjmhak (Elsloo) Schop of hak die door de kleibereider wordt gebruikt om de grondstof te mengen. [N 98, 66; monogr.] II-8
kleisteker leemsteker: lęjmstēkǝr (Elsloo) Arbeider die de klei voor bakstenen, dakpannen en greswaren steekt en in voorkomende gevallen ook op het vervoermiddel laadt. [N 98, 28; monogr.] II-8
kloven kenen: keene (Elsloo) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
knabbelen knabbelen: knauwele (Elsloo) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
kneu heivink: heivink (Elsloo) Hoe heet de kneu? [DC 06 (1938)] III-4-1
knie knie: kneej (Elsloo, ... ) knie [DC 01 (1931)] III-1-1
knieholte hees: hies (Elsloo), jessən (Elsloo) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knikker huif: Mij onbekend  úúf (Elsloo) knikker (klei) [SND (2006)] III-3-2
knikkeren huiven: úúve (Elsloo), Mij onbekend  úúve (Elsloo) knikkeren (klei) [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] III-3-2
koe koe: kø̄ (Elsloo), (Elsloo) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11