20415 |
peettante |
paatje:
pātjə (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo)
|
meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20842 |
peper |
peper:
pêpər (Q017p Elsloo)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
18281 |
pet: algemeen |
pats:
patš (Q017p Elsloo)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (Q017p Elsloo)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
24225 |
pimpelmees |
pimpelmees:
pumpəlmeits (Q017p Elsloo)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24364 |
pissebed |
varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
vɛrəkə (Q017p Elsloo)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfon (Q017p Elsloo),
plǝfoŋ (Q017p Elsloo),
zolder:
zø̜ldǝr (Q017p Elsloo)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
17912 |
plassen (met water) |
knoeien:
water knoie (Q017p Elsloo)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
30450 |
ploegen |
ploegen:
plōgǝ (Q017p Elsloo)
|
Bouwland met de ploeg bewerken. De termen in dit lemma worden geacht toepasselijk te zijn op het ploegen in het algemeen. Hiervoor is lang niet overal een aparte, semantisch neutrale term in gebruik. Meestal blijkt daar het plaatselijke woord voor het ploegen van de zaaivoor ook aangewend te kunnen worden voor het ploegen in het algemeen. Van de onderstaande termen kunnen ploegen, akkeren, bouwen e.d. doorgaans zowel absoluut ("morgen ga ik ploegen") als ook in verbinding met een object (de akker, het land, een stuk) gebruikt worden. De met om- samengestelde woorden aan het eind van het lemma hebben steeds een object: meestal de akker e.d., soms een onder te ploegen gewas. Voor omdoen in de zin van ondiep ploegen, zie men het betreffende lemma. [N 11, 41; N 11A, 106; JG 1a + 1b; JG 2a-1, 7; A 20, 1b; A 23, 1c; A 27, 24a; A 33, 17; Gwn 7, 1; S 28; Wi 38; Lu 1, 1c; Lu 5, 24a; L 34, 46; monogr.]
I-1
|
17657 |
pols |
pols:
pöls (Q017p Elsloo)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|