17674 |
rechte, vormeloze benen |
palen:
peul (Q017p Elsloo)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29728 |
rechten |
richten:
rextǝ (Q017p Elsloo)
|
Het oprichten van de uit de vormen plat neergelegde stenen, nadat ze enige tijd gedroogd hadden. In Q 121 werden de stenen in rijen van twee in banen geplaatst. Men zei dan de stenen twee aan twee (tswaj ā tswaj) stonden. Het rechten was in P 47 niet gebruikelijk. [N 98, 99; monogr.]
II-8
|
17616 |
rechtstaande oren |
ezelsoren:
ezelsaore (Q017p Elsloo)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19760 |
regulateur |
regulateur:
regulateur (Q017p Elsloo)
|
Instrument dat het afrollen van de ketting- of garenboom en het opwinden op de onderloper meer automatisch doet verlopen. [N 39, 116a]
II-7
|
17904 |
reiken naar |
reiken naar:
nao gèt reike (Q017p Elsloo)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (Q017p Elsloo)
|
das [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
17655 |
rib |
rib:
rukke (Q017p Elsloo)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29724 |
richttouw |
touw:
touw (Q017p Elsloo)
|
Het richttouw werd gebruikt om te bereiken dat de vormelingen in rechte rijen geplaatst werden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛhaagɛ.' [monogr.]
II-8
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rēk (Q017p Elsloo
[(drie of vier)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
29737 |
rietmatten |
strooien matten:
štrȳjǝ matǝ (Q017p Elsloo)
|
Riet- of stromatten om de hagen te beschermen tegen regen. [N 98, 108; monogr.; L 26, 10 add.]
II-8
|