e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht weer, hondenweer hondsweer: hondswaer (Elsloo), honjsj-waer (Elsloo), hònjswae‧r (Elsloo) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
slenteren lopen op zijn elf-en-dertigste: op z`n elf en dertigste (Elsloo), slenteren: schlentere (Elsloo, ... ) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
sliepuit sliepuit, sliepuit: sliepoet, sliepoet (Elsloo), sliepuit, sliepuit, alle kinderen lachen dich uit: slie‧p oe‧t, slie‧p oe‧t, alle kenjer lache dich oet (Elsloo), sliepuit, sliepuit, iedereen lacht dich uit: slie‧p oe‧t, slie‧p oe‧t, eederein lacht dich oe‧t (Elsloo) uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slokdarm slokdarm: slokdèrm (Elsloo) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
sluik haar glad haar: glad haor (Elsloo) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren hazenslaap: hazeslaop (Elsloo) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
smaak smaak: schmaak (Elsloo, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
sneeuwen sneeuwen: sniejən (Elsloo) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: snje (Elsloo) sneeuw [DC 03 (1934)] III-4-4
snijtand snijtand: snietenj (Elsloo), voorste tand: veurste tenj (Elsloo) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1