18134 |
snijwonde |
snee:
enne snee‧j (Q017p Elsloo),
snit:
ein sneet in de vinger (Q017p Elsloo),
eine sneet (Q017p Elsloo),
snits:
en snee‧ts (Q017p Elsloo)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snakken:
snakke (Q017p Elsloo)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
17753 |
snor |
knevel:
knevel (Q017p Elsloo),
snor:
snor (Q017p Elsloo),
snòr (Q017p Elsloo)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
koetneus:
koetnaas (Q017p Elsloo),
snotternaas:
sjnoternaas (Q017p Elsloo),
snotterpul:
snooterpöl (Q017p Elsloo, ...
Q017p Elsloo)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
17841 |
snurken |
snurken:
snorke (Q017p Elsloo)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18196 |
sok |
sok:
zok (Q017p Elsloo)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
34576 |
spaak |
speek:
spęi̯k (Q017p Elsloo)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (Q017p Elsloo)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
schpieje (Q017p Elsloo)
|
spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17569 |
spier |
spier:
spier (Q017p Elsloo)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|