20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stēfkēͅnjər (Q017p Elsloo)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stēfmōdər (Q017p Elsloo)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
stēf˂au̯ərs (Q017p Elsloo)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stēf˃vādər (Q017p Elsloo)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stēf˃zōn (Q017p Elsloo)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
stiekem:
stikem (Q017p Elsloo),
stikkem (Q017p Elsloo),
Note v.d. invuller: stiekemerd = hàe héét het achter de moew.
stikk⁄m (Q017p Elsloo)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stief (Q017p Elsloo)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (Q017p Elsloo),
štǫpǝlǝ (Q017p Elsloo)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
34564 |
stortkar |
slagkar:
slagkar (Q017p Elsloo)
|
Algemene benaming voor een kipbare kar. In tegenstelling tot bij de hoogkar lopen de berries niet onder de gehele bak door. De bak is aan het achtereinde van de berries bevestigd met een verbindingsspil, zodat hij gekipt kan worden zonder dat men het paard moet uitspannen. Deze kar wordt gebruikt voor het vervoer van onder meer mest, bieten, aardappelen, rapen, weigroen enz. Over het algemeen is ze kleiner dan de hoogkar. Meestal heeft deze kar twee wielen, maar er komen ook 3- en zelfs 4-wielige stortkarren voor. De bortelkar en de clitchèt zijn vaak 3-wielig, de bortelkar kan ook 4-wielig zijn. De aardkar is meestal ouder dan de slagkar en heeft ook een kleinere bak. Ook de korte kar heeft een kleinere bak dan de slagkar. Voor de verspreiding van het woordtype mestkar, zie ook WLD I.1, pag. 11 bij het lemma mestkar. Bijzondere types van stortkar zijn de binnenslaander en de buitenslaander, hier sub A. resp B. behandeld. Een binnenslaander is een stortkar met een kleine bak. De beide berries zitten tegen de buitenzijde van de draagbodem van de bak, waardoor deze tussen de berries valt. Een buitenslaander is een stortkar met een grotere bak. De beide berries zitten tegen de binnenzijde van de draagbodem van de bodem van de bak. [N 17, 2-4; N G, 51 + 55; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; A 42, 10a-b; L 27, 63; monogr.]
I-13
|
21249 |
straat |
straat:
straot (Q017p Elsloo)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|