24031 |
vormen |
vormen:
vǫrmǝ (Q017p Elsloo)
|
Met behulp van de vormbak stenen vervaardigen. De vormer drukte de bol klei daartoe in de vorm en streek de overtollige klei af met de handen of met behulp van een houten plankje, een afstrijkboog of een mes. De gevulde vorm werd vervolgens door een afdrager naar het droogveld gebracht. Afhankelijk van de hoedanigheid van de klei die verwerkt werd, koos men bij magere klei voor de zandvorm-methode en bij de stijvere of vettere klei voor de watervorm-methode. In het eerste geval gooide de vormer de kleibol in een bezand vormbakje met bodem. In de tweede situatie gebruikte hij een bodemloze vorm, die voor het gebruik geheel in water werd gedompeld (Geuskens, pag. 60). [monogr.; N 98, 76 add.]
II-8
|
29671 |
vormtafel |
vormtafel:
vǫrǝmtǭfǝl (Q017p Elsloo)
|
De tafel waarop de klei in de vormbak wordt gedrukt. [N 98, 73; monogr.]
II-8
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvrouw (Q017p Elsloo),
wīs˃vroͅu̯ (Q017p Elsloo)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vroͅu̯ (Q017p Elsloo)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germpje:
germkǝ (Q017p Elsloo)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarsje:
vɛskǝ (Q017p Elsloo)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zōx (Q017p Elsloo)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q017p Elsloo)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q017p Elsloo)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
17658 |
vuist |
vuist:
voes (Q017p Elsloo)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|