e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Elsloo

Overzicht

Gevonden: 697
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wielewaal goudmelder: goudmeelder (Elsloo) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] III-4-1
wijsvinger wijsvinger: wiesvinger (Elsloo) wijsvinger [N 10 (1961)] III-1-1
wilg (alg.) wijde: -  wie (Elsloo) wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgensoorten treurs: -  treursch (Elsloo) wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3
wimper plimp: plump (Elsloo), wimper: wumpər (Elsloo) wimper [DC 01 (1931)] III-1-1
winteren kapotvriezen: kapǫt˲vrēzǝ (Elsloo) Gezegd van klei die op de voorraadplaats gedurende de winter of de ligtijd een rottingsproces ondergaat. De woordtypen mouden of uitmouden waren in Q 83 gebruikelijk in de betekenis ø̄̄met vocht vermengen, knedenø̄̄. De zegsman hier gebruikt de woorden in een afwijkende betekenis: ø̄̄van klei, door weer en wind gebroken wordenø̄̄. [N 98, 60; monogr.] II-8
winterkoninkje winterkoninkje: wintjerkeuningske (Elsloo) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] III-4-1
wip wip: /  wup (Elsloo) wipp [SND (2006)] III-3-2
wipneus kokkerel: kokerél (Elsloo), wipneus: wipnaas (Elsloo) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen wippen: /  wuppe (Elsloo) Wippen [SND (2006)] III-3-2