33236 |
knolraap, raap |
rapen:
rōi̯pǝ (P185p Engelmanshoven)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
rapen:
rōi̯pǝ (P185p Engelmanshoven)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
24192 |
koolmees, mees |
keeskeit:
keeskèjt (P185p Engelmanshoven),
keeskèət (P185p Engelmanshoven)
|
mees [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-4-1
|
18216 |
korte laars |
stramp:
stramp (P185p Engelmanshoven)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
23274 |
koster |
koster:
de kuister (P185p Engelmanshoven)
|
Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
de o wordt uitgesproken als de au-klank in het Franse woord cause
koəs (P185p Engelmanshoven)
|
Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kouter (P185p Engelmanshoven)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18223 |
kreukelen |
trekken:
hət klyt trik (P185p Engelmanshoven)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
21501 |
krijt |
krijt:
ə stək wit kɛət (P185p Engelmanshoven)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
24880 |
kweek |
hondstand:
hondstand (P185p Engelmanshoven),
hontstant (P185p Engelmanshoven)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|