30317 |
vensterbank |
vensterplaat:
venstǝrplǭǝt (P185p Engelmanshoven)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|
18074 |
verkouden |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ix bɛn vərka.t (P185p Engelmanshoven)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
17769 |
vingerlid |
lid:
lɛiət van ne vingər (P185p Engelmanshoven)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
taart:
touərt (P185p Engelmanshoven)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
19127 |
vleier |
fletser:
flɛtser (P185p Engelmanshoven)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
vleugers:
vlø̜i̯gǝrs (P185p Engelmanshoven)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
18217 |
vod |
vod:
vot (P185p Engelmanshoven)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
33620 |
vogelverschrikker |
vogelverschrikker:
vogelverschrikker (P185p Engelmanshoven)
|
kruis met lappen in de gedaante van een pop om vogels af te schrikken [Lk 04 (1954)]
I-7
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bęi̯ǝr (P185p Engelmanshoven)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
32643 |
voorschaar |
schulpje:
sxø̜.lǝpkǝ (P185p Engelmanshoven)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|