21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) hangen:
hangə blīēvə (Q207p Epen)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
wä-ed (Q207p Epen)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18809 |
(iets) bevinden |
vaststellen:
vààs-sjtillə (Q207p Epen)
|
vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22455 |
21-jan |
fakkeloptocht:
fakkeloptoch (Q207p Epen)
|
21 januari. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22095 |
<naam> |
namensdag:
Naames-daag (Q207p Epen),
naamestaach (Q207p Epen)
|
Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
allemoos (Q207p Epen),
áálmoos (Q207p Epen)
|
aalmoes [SGV (1914)] || de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
aalmoezeneer (Q207p Epen)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
āvelt (Q207p Epen)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
aambeien:
aambeijə (Q207p Epen)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
zuigen:
zŏĕge (Q207p Epen)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|