23449 |
angelustorentje |
kleine toren:
klinge tooën (Q207p Epen)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angs (Q207p Epen),
schrik:
sjrik (Q207p Epen)
|
angst [SGV (1914)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21251 |
anker |
anker:
anker (Q207p Epen)
|
anker [SGV (1914)]
III-3-1
|
21829 |
antwoorden |
antwoorden:
antwôôdə (Q207p Epen)
|
ten antwoord geven [antwoorden, anderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21119 |
appels van de boom schudden |
schudden:
sjuddə (Q207p Epen)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
22451 |
aprilgrap |
aprilgrap:
aprilgrap (Q207p Epen)
|
De onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21848 |
arbeid |
werk:
wèrrək (Q207p Epen)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24937 |
arduin, hardsteen |
blauwe steen:
blao sjtee (Q207p Epen)
|
hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25272 |
are, maat van 100 m2 |
are:
áár (Q207p Epen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18239 |
armband |
armband:
èrmbaand (Q207p Epen)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|