18255 |
halsketting |
kette (du.):
Opm. e netals Fr. woord eette.
en gulde kette (Q207p Epen)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
kraal:
kràl (Q207p Epen)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halter:
haltǝr (Q207p Epen)
|
Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-11
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
jong licht:
joonk liejət (Q207p Epen)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
laatste vierdel:
litstə viejədəl (Q207p Epen)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
kwart liter:
kwárt lĭĕtər (Q207p Epen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29826 |
halve steen |
halve steen:
hǭvǝ štēn (Q207p Epen)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
haove zoondeg (Q207p Epen)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31129 |
halvezool |
halflap:
hoaflap (Q207p Epen)
|
Nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen. [N 60, 233b; N 60, 232a]
II-10
|
18482 |
halvezool [wld ii.10, p. 60] |
halflap:
hoaflap (Q207p Epen)
|
Een halve zool (halfzool, halflap?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|