18090 |
hartinfarct |
hartverlamming:
hartverlamming (Q207p Epen)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
haten:
hase (Q207p Epen),
hààsə (Q207p Epen)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || haten [SGV (1914)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hęi̯vǝr (Q207p Epen)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
24480 |
hazelaar |
notenstruik:
nöttestruuk (Q207p Epen)
|
hazelstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
kleine noot:
kleng noat (Q207p Epen)
|
hazelnoot [SGV (1914)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
leger:
lèger (Q207p Epen)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21897 |
hebzuchtig |
hebzucht (zn.):
hèpzuch (Q207p Epen)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19534 |
hecht van een mes |
heft:
hift (Q207p Epen)
|
heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
heen en heer:
e löpt heen en héér (Q207p Epen),
klotsen:
klŏĕtsjə (Q207p Epen),
op en af trampelen:
e trampelt op en aaf (Q207p Epen)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] || sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
drîênə (Q207p Epen)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|