23770 |
kerstnacht |
kerstnacht:
Krisnaat (Q207p Epen)
|
De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23775 |
kerststal |
kerststal:
Kris-sjtaal (Q207p Epen)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22560 |
ketelmuziek maken |
huilen:
huule (Q207p Epen),
hy(3)̄lə (Q207p Epen)
|
Het gebruik om een serenade met geïmproviseerde instrumenten te geven aan personen die openbare ergernis geven [tafelen]. [N 88 (1982)] || Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18894 |
keus |
keus:
keus (Q207p Epen)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24334 |
kever, tor |
kever:
Fr ?
kêver (Q207p Epen)
|
kever [SGV (1914)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
knibbelen:
knebbele (Q207p Epen),
strijden:
sjtrĭĕjə (Q207p Epen)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] || kibbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
(kledingstuk).
keel (Q207p Epen)
|
kiel [SGV (1914)]
III-1-3
|
24496 |
kiemen |
schieten:
sjīējətə (Q207p Epen),
uitkomen:
ōētkòme (Q207p Epen)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (Q207p Epen)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kiene (Q207p Epen)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|