20498 |
kieskauwer |
kleine eter:
klingə eejətər (Q207p Epen)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
met lange tanden:
mit lang tèng (Q207p Epen)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
kĭĕskeurəch (Q207p Epen)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kiĕtələ (Q207p Epen)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
kĭĕwə (Q207p Epen)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
van wijd roepen:
və wīēt roopə (Q207p Epen)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kizzel (Q207p Epen)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18893 |
kiezen |
uitzoeken:
ōētzeukə (Q207p Epen)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakvros:
kwakvrösch (Q207p Epen)
|
kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
liefje:
leevəkə (Q207p Epen),
lieve:
leevə (Q207p Epen)
|
het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)]
III-2-2
|