e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klepklok kleine schel: kling sjèl (Epen) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen schellen: sjèlle (Epen) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppers kleppers: klepper (Epen) Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)] III-3-2
kletsen zeveren: Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.  zeevərə (Epen) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletsen [snateren] koeien?: ps. is niet duidelijk of invuller dit als antwoord bedoelt, of dat het woord niet afgemaakt is?!  kue ? (Epen) snateren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zeveren] zeveren: zeevere (Epen) zeveren [SGV (1914)] III-3-1
kletsen [zwetsen] bazelen: Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.  bazele (Epen) zwetsen [SGV (1914)] III-3-1
kletswijf klappei: klappo-ie (Epen), klāppój (Epen) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)] III-3-1
klierziekte klieren: kleerə (Epen) Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] III-1-2
klieven splijten: sjplīētə (Epen) klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] III-1-2