34102 |
koeienmaag |
pens:
panš (Q207p Epen)
|
Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11]
I-11
|
25224 |
koele wind |
koel windje:
keul (Q207p Epen)
|
koele wind [koeltje] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34646 |
koets |
koets:
kutš (Q207p Epen)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsch (Q207p Epen),
kŏĕtsj (Q207p Epen)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
34644 |
koetsier |
kutscher:
kutšǝr (Q207p Epen)
|
Persoon die op de bok van een rijtuig zit en de paarden ment. [N 101, 2; Wi 15, monogr]
I-13
|
20864 |
koffie |
caf:
kaffee (Q207p Epen)
|
koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
caf-grond:
kaffeegrond (Q207p Epen)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
34109 |
kol |
kol:
kǫl (Q207p Epen)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
17813 |
komen |
komen:
kommen (Q207p Epen)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|