21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pènsi-jónaat (Q207p Epen)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dampetig (weer):
daampətəg (Q207p Epen),
duister (weer):
duuster (Q207p Epen),
koud en mistig (weer):
kaod en mistig (Q207p Epen),
mistig (weer):
mistig wéér (Q207p Epen)
|
donker [~ weer] [SGV (1914)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
enge kauwe wink (Q207p Epen)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kaot vuur (Q207p Epen)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
Opm. o netals Fr. woord mon.
hos (Q207p Epen)
|
kous [SGV (1914)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
hoosbindel:
hòs bingel (Q207p Epen)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kōatǝr (Q207p Epen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
bohei (rh.):
bəhei (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26087 |
kozijn |
deurkozijn:
dø̜̄r[kozijn] (Q207p Epen),
kozijn:
kozęjn (Q207p Epen),
vensterkozijn:
venstǝr[kozijn] (Q207p Epen)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
kozijnhaak:
[kozijn]hǫak (Q207p Epen)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|