22440 |
masker |
maske:
maske (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)] || masker [SGV (1914)]
III-3-2
|
22491 |
matsen |
te hoop spelen:
tə hōp sjpēlə (Q207p Epen)
|
In het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18129 |
mazelen |
reule:
reule (Q207p Epen)
|
mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaillon:
middəljao (Q207p Epen)
|
rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23744 |
medaillon met lam gods |
agnus dei:
Anjoes Dei (Q207p Epen)
|
Een hartvormig medaillon van was, waarop een lam met kruisvaan is afgebeeld. Dit medaillon werd gedragen [Agnus Dei, Lam Gods?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18855 |
medelijden |
metlijden:
mitlĭĕjə (Q207p Epen)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21038 |
meel |
meel:
mɛ̄l (Q207p Epen)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
schuitje:
šȳ̄tjǝ (Q207p Epen)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
zich hermelken:
(de koe) hǝrmelkt zex (Q207p Epen)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
mungəch (Q207p Epen)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|