24808 |
melkdistel |
zuurmelk:
zoermilk (Q207p Epen),
WLD
zōērmilk (Q207p Epen)
|
Melkdistel (sochus oleraceus 20 tot 100 cm groot. De bladeren zijn meestal ingesneden en de stengel omvattend, zacht stekelig getand, dofgroen van kleur. De bloemhoofdjes zijn klein, de bloemen zijn lichtgeel. Bloeitijd van juni tot oktober (zijdistel, [N 92 (1982)] || Melkdistel (Sochus oleraceus) [N 92 (1982)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
mɛlǝkǝ (Q207p Epen)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kǭvǝrtɛŋ (Q207p Epen)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34129 |
melkkoe |
melkskoe:
melkskō (Q207p Epen)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34096 |
melkkuil |
melkskuiltje:
mɛlkskyltjǝ (Q207p Epen)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|
34386 |
melkschaap |
melkschaap:
melkšǭp (Q207p Epen)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor de melk. [N 77, 1f; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
melkšpigǝl (Q207p Epen)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
meeloen (Q207p Epen)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
19137 |
menen |
menen:
mĭĕngə (Q207p Epen)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|