21706 |
notulen |
notulen:
nootŭŭlə (Q207p Epen)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (Q207p Epen)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
vêûrdənoon (Q207p Epen),
ochtend:
murrige (Q207p Epen),
vör de noon (Q207p Epen)
|
s morgens) [DC 65 (1990)], [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
oktaaf (Q207p Epen)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24947 |
oever |
kant:
kant (Q207p Epen),
oever:
ŏĕvər (Q207p Epen)
|
oever [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23636 |
offerande |
offerande (<fr.):
offerande (Q207p Epen)
|
De offerande, het offertorium [offeróng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23408 |
offerblok |
offerblok:
offerblòk (Q207p Epen),
offerstok:
offersjtòk (Q207p Epen)
|
Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23639 |
offergang |
offergang:
offergaank (Q207p Epen)
|
De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23409 |
offergeld |
offergeld:
offergeld (Q207p Epen)
|
Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
poosje:
puskə (Q207p Epen)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)]
III-4-4
|