19036 |
betrouwbaar persoon |
een ganse?:
ənəgáánsə (Q207p Epen)
|
een persoon waar je op aan kunt, die altijd juist handelt [ervezand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bîênə (Q207p Epen)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (Q207p Epen)
|
beuk [SGV (1914)]
III-4-3
|
20180 |
bevallen |
bevallen:
bəvallə (Q207p Epen)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
bevel:
bəvèl (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bəvéélə (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
34411 |
bevruchte ooi |
drachtig schaap:
draxtex šǭp (Q207p Epen)
|
[N 77, 35]
I-12
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
tijdrovend:
tīēdroovənt (Q207p Epen)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23560 |
bewieroken |
bewieroken:
be-wierooke (Q207p Epen)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18839 |
bezadigd |
heel kalm:
hil kalm (Q207p Epen)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|