e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
punt, stip punt: punt (Epen), stip: sjtip (Epen) een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)] III-4-4
pupil pupil: pupil (Epen) Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)] III-1-1
purper, paarsrood paars: páárs (Epen) de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)] III-4-4
quatertemperdag quatertempdag: kwattetemp daag (Epen) De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)] III-3-3
raad raad: Opm. o netals Fr. woord mon.  rod (Epen) raad [SGV (1914)] III-1-4
raadsel(tje) raadsel(tje): rötsél (Epen), rötsélke (Epen) raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2
raapstelen stelen: sjteel (Epen) De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] I-7
raar, vreemd vreemd: Opm. e netals Fr. woord eette.  vremd (Epen) 01; vreemd [SGV (1914)] III-1-4
raaskallen bazelen: báázələ (Epen) onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] III-3-1
raat ruit: rūt (Epen) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6