25014 |
punt, stip |
punt:
punt (Q207p Epen),
stip:
sjtip (Q207p Epen)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
17594 |
pupil |
pupil:
pupil (Q207p Epen)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25038 |
purper, paarsrood |
paars:
páárs (Q207p Epen)
|
de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertempdag:
kwattetemp daag (Q207p Epen)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19079 |
raad |
raad:
Opm. o netals Fr. woord mon.
rod (Q207p Epen)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
rötsél (Q207p Epen),
rötsélke (Q207p Epen)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
33575 |
raapstelen |
stelen:
sjteel (Q207p Epen)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)]
I-7
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
Opm. e netals Fr. woord eette.
vremd (Q207p Epen)
|
01; vreemd [SGV (1914)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
báázələ (Q207p Epen)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
ruit:
rūt (Q207p Epen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|