22853 |
schutters |
schutters:
schötters (Q207p Epen)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q207p Epen)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19063 |
schuw |
schuw:
sjuuj (Q207p Epen)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
selderie:
sildərie (Q207p Epen)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
24035 |
seminarie |
seminarie (<lat.):
semenarie (Q207p Epen)
|
Het seminarie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19778 |
sering |
groffelsnagel:
groffelsnègel (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
[SGV (1914)]sering [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
spits:
sjpits (Q207p Epen)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17752 |
sik |
sik:
sek (Q207p Epen)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.]
I-12
|
23847 |
sint-hubertusbrood |
sint-hubertusbrood:
Sint Hubertus broeëd (Q207p Epen)
|
Het brood dat op St. Hubertusdag gezegend en uitgereikt werd als afweer tegen hondsdolheid [Sint Hubertusbroeëd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23429 |
sint-jozefaltaar |
sint-jozepaltaar:
sint joeëzep elter (Q207p Epen)
|
Het (zij)altaar dat is toegewijd aan de H. Jozef en waarop of waarboven zijn beeltenis zich bevindt [St.Jozef-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|