e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuinkervel kervel: kèrvəl (Epen) Tuinkervel; een één of tweejarig kruid, 30-60 cm hoog, met witte bloemen; de bladeren worden gebruikt in soep, sausen en salade (kervel, gervel, kelver, scharnpiep). [N 82 (1981)] I-7
tuinmuur vakwerkmuur: vakwęrǝkmūr (Epen) Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d] II-9
tussenpersoon maquignon (fr.): màkkəljóng (Epen) een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)] III-3-1
tweede luiden voor de mis schellen: sjèlle (Epen, ... ) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] III-3-3
tweeling tweeling: twęi̯leŋ (Epen) De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4] I-12
tweespeen tweedeem: twɛi̯dɛ̄m (Epen) Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66] I-11
twijg, jonge tak takje: tèkskə (Epen) Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] III-4-3
uier uier: yi̯ǝr (Epen, ... ) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12
uil uil: uul (Epen) uil [SGV (1914)] III-4-1
uitblinken uitblinken: ŏĕtblienkə (Epen) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4