e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri de draag laten zien: (de koe) lɛt dǝ drāx zii̯ǝ (Epen) Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.] I-11
uitpoetsmachine poetsmachine: putsmǝšiŋ (Epen) De machine waarmee men poetst. Meestal is deze gecombineerd met de schuur- en schrooimachine. De informant van Q 253 geeft de volgende beschrijving van een poetsmachine: "De machine bestaat uit een geraamte met een elektrisch aangedreven as van ongeveer 1,50 m lengte met een stel borstels en daarachter en daaronder stofafzuigkappen. Op de as zijn, om de zowat 15 cm, verschillende rollen gemonteerd. Meestal gaat het om een stalen borstel, een of meerdere schuurrollen, een rol bestaande uit op elkaar geperste leerschijven, een gewone borstel, een rol van op elkaar geperste schijven uit doek. Op ieder uiteinde van de as is er telkens een frees om de randen van de schoen te effenen." Zie ook het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243a] II-10
uitschelden uitschelden: oetschelle (Epen), ŏĕtsjèllə (Epen) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitslag onder de neus uitslag: ōētsjlaach (Epen) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)] III-1-2
uitsliepen kitsen: kietse (Epen), uitkitsen: ōē.tkietsen (Epen) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitstalling van het allerheiligste uitstelling van het allerheiligste: oetsjtilling van et Allerhilligste (Epen) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitstallingstroon troonhemel: troeënhimmel (Epen) De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3
uitstellen uitstellen: ŏĕtsjtillə (Epen) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4
uitvlucht uitvlucht: oetvluch (Epen) wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4
uitwijken uitwijken: ōētwīēkə (Epen) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1