34071 |
vetkoe |
mastkoe:
mās[koe] (Q207p Epen)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwɛi̯ (Q207p Epen)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄ǝlǝ (Q207p Epen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
23910 |
vier uitersten |
dood, gerecht, hemel en hel:
doeëd, gerich, himmel en hil (Q207p Epen)
|
De vier uitersten van de mens (te weten: dood, oordeel, hemel, hel) [toponiem te Meijel: de Vruttersjte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20574 |
vieruursboterham |
caf-drinken, het -:
kaffedrinke (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)]
III-2-3
|
23762 |
vigilie |
vigiliedag:
vigilie-daag (Q207p Epen)
|
De avond vóór een kerkelijke feestdag [vigilie, heiligavond]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21537 |
vijf centiem |
vijf centiem:
voof céntiem (Q207p Epen)
|
een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
de voof wónde (Q207p Epen)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
vijfentwintig centiem:
25 céntiem (Q207p Epen)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20894 |
vijg |
vijg:
vĭĕg (Q207p Epen)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|