e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlees vlees: vleesj (Epen) vlees III-2-3
vlees derven zich onthouden: zich ónthòwwe (Epen) Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)] III-3-3
vleeskoe vleeskoe: vlēi̯škō (Epen) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11
vleien flensen: Van Dale: II. flensen, copuleren?  flensche (Epen), schmeicheln (du.): sjmeichələ (Epen, ... ) flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier schmeichler (du.): sjmeichléér (Epen), vottenkruiper: vóttəkruupər (Epen) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vleugel vleugel: vlèùgələ (Epen) vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)] III-4-1
vlieger vlieger: vleeger (Epen), windvogel: Opm. o netals Fr. woord mon.  winjdvogel (Epen) Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)] III-3-2
vliegtuig vliegmachine: vleechməsjĭĕng (Epen) het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)] III-3-1
vliegveld vliegveld: vleechvélt (Epen) het grote, effen terrein met verharde banen van waaraf vliegtuigen kunnen opstijgen en waar zij weer kunnen landen [vliegveld, vliegplein] [N 90 (1982)] III-3-1
vlinder pepel: pie-ëpel (Epen) vlinder [SGV (1914)] III-4-2