e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Epen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaligheid zaligheid: zillegheed (Epen) Zaligheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zand, zandgrond zand: zant (Epen), zānt (Epen) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandkorrel, korreltje zand zandkorreltje: zandkörrəlkə (Epen) zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)] III-4-4
zanglijster, lijster lijster: liester (Epen) lijster [SGV (1914)] III-4-1
zaniken, zeuren jammeren: jaomərə (Epen), zeveren: zeevərə (Epen) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] III-3-1
zavel, lichte klei mog: maoch (Epen) zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] III-4-4
zedenpreek predik: prèèdeg (Epen) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zedig netjes: nètjəs (Epen) zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)] III-1-4
zeef zift: zèf (Epen) zeef [SGV (1914)] III-2-1
zeepsop luter: leu-etter (Epen) zeepsop [SGV (1914)] III-2-1