28991 |
zoom |
zoom:
zōm (Q207p Epen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
zoon:
(o van het Fransche woord:mon).
zon (Q207p Epen)
|
zoon [SGV (1914)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
acht geven:
ààt géévə (Q207p Epen)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20286 |
zuigfles |
fles:
fleisj (Q207p Epen)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
nauw:
nuj (Q207p Epen),
spaarzaam:
schpaarzaam (Q207p Epen)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
zich vegen:
zich vegen (Q207p Epen)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
ròlmòps (Q207p Epen)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20336 |
zuster |
begijn:
begieng (Q207p Epen),
zuster:
zūster (Q207p Epen)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2, III-3-3
|
25555 |
zuurdeeg maken |
desemen:
dēsǝmǝ (Q207p Epen)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (Q207p Epen)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|