34160 |
drachtig |
vol:
vōl (Q207p Epen)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
draage (Q207p Epen)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20236 |
drager van de doodskist |
drager:
drèèger (Q207p Epen)
|
een drager van de lijkkist [dreëjer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23867 |
drager van het baldakijn |
hemelsdrager:
Himmels-dräger (Q207p Epen)
|
Een drager van de troonhemel [himmelsdreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23864 |
drager van het kerkvaandel |
vanendrager:
vaane dräger (Q207p Epen)
|
De drager van het vaandel [vanedreëjer]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20663 |
dragon |
dragon:
dragòn (Q207p Epen, ...
Q207p Epen)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
20500 |
drank |
drank:
draank (Q207p Epen)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21153 |
dreef |
allee (<fr.):
Van Dale: allee (<Fr.), laan, brede weg tussen twee of meer rijen bomen.
àlli-j (Q207p Epen)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
mitschen:
RhWb V, 1197 mitschen: in hohen Tönen eigensinnig Weinen, von Kindern
mîêtsjə (Q207p Epen, ...
Q207p Epen),
rungelen:
rungele (Q207p Epen)
|
drenzen [SGV (1914)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viool:
WLD
fĭĕjôêl (Q207p Epen)
|
Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)]
III-4-3
|