18964 |
geheimzinnig |
geheimzinnig:
gəheimzinnəch (Q207p Epen)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18803 |
geheugen |
geheugen:
gəheugə (Q207p Epen)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
lŏĕstərə (Q207p Epen, ...
Q207p Epen,
Q207p Epen)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (Q207p Epen),
gəhuch (Q207p Epen)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
27539 |
geit |
geit:
gēt (Q207p Epen)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
34443 |
geit van een klein ras |
dwerggeit:
dwɛrx˲gēt (Q207p Epen)
|
[N 77, 71]
I-12
|
34459 |
geitenstal |
geitenstal:
gētǝštāl (Q207p Epen)
|
[N 77, 109]
I-12
|
21318 |
gejoel |
spektakel (<fr.):
schpektakel (Q207p Epen)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
gek:
gèk (Q207p Epen)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
gekkerijen maken:
gèkkərĭĕjə mààkə (Q207p Epen)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|